Pe a moni de? (Waar is het geld?)
Er hangt een onrustige stilte boven de kwestie van de
verdragsmiddelen, een stilte die niemand gerust zou moeten stellen. President
Jennifer Geerlings-Simons lijkt het dossier van de “afrekening van de
ontwikkelingsgelden” en de resterende verdragsmiddelen in een hoek te laten
liggen, terwijl Nederland doodleuk beweert dat er nog “maar vier ton” over is.
Vier ton euro. Voor decennia aan middelen, afspraken, compensaties en
ontwikkelingsgelden. Alsof wij dat zonder vragen moeten accepteren.
Maar wie even terugblikt weet: in 1975 bedroegen de
verdragsmiddelen omgerekend ongeveer 1,7 miljard euro.
Laat dat even bezinken. Bij de onafhankelijkheid was er een
afgesproken financiële basis waarop Suriname en Nederland hun toekomstige
relatie zouden bouwen. Een enorm bedrag, bedoeld voor ontwikkeling,
infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg en economische groei. En nu, vijftig
jaar later, zouden we genoegen moeten nemen met de mededeling dat er nog maar
vier ton resteert, zonder dat er een sluitende, gezamenlijke balans bestaat?
Nee.
Absoluut niet.
Wat nú nodig is, is een dubbelzijdige administratie:
• Suriname moet laten zien wat er met
ontvangen middelen is gebeurd.
• Maar Nederland heeft net zo goed
een morele en politieke plicht om een volledige, openbare balans te presenteren
waarin elke euro is verantwoord.
Zonder die transparantie blijft de mist hangen. Blijft de
twijfel. Blijft het wantrouwen.
En blijft die ene vraag die geen enkele regering, Surinaams
of Nederlands, mag negeren:
Pe a moni
de? Waar is het geld?
De verdragsmiddelen zijn decennialang een zwarte doos
geweest. Geld ging erin, projecten kwamen eruit, maar het grotere plaatje werd
steeds troebeler. De middelen zijn geen fooitjes, geen bonusjes, geen bedragen
die we maar moeten laten verdampen. Ze zijn onderdeel van onze
belastingbijdragen, onze geschiedenis, en voor velen een vorm van koloniale
herstelbetaling.
Dit geld is van ons.
En als de Surinaamse regering niet durft, niet wil of niet
bereid is om de confrontatie met de feiten aan te gaan, dan rest slechts één
weg: de burgerij moet in actie komen. Burgers die bereid zijn documenten uit te
pluizen, bedragen te vergelijken, gegevens op te vragen, en te eisen wat allang
geëist had moeten worden: helderheid.
Laat dit niet weer een dossier worden dat in stilte wegzakt.
Laat de mist niet het laatste woord hebben.
Transparantie is geen gunst, het is een noodzaak.
En tot zowel Suriname als Nederland tot op de laatste cent
openheid van zaken geeft, blijft die ene vraag recht overeind:
Pe a moni
de?
